3e bachelor: Nederlandse taalkunde III: sociale en geografische variatie
2011-2012: Professor Jacques Van Keymeulen
1) Wat is het Oost-Vlaams?
2) Beschrijf de ontwikkeling van de dialectologie aan het einde van de twintigste eeuw.
3) Waarom maakte de sociolinguïstiek een sterke opgang in de jaren zestig?
4) Begrippen: augmentatief, Jo Daan, lexicaal diffuus, axioma van de categoriciteit, terraslandschap, onomasiologische vraag
2011-2012: Professor Johan De Caluwe
1) Tekst Goossens regel 188-192 ("Ik zou haar echter ... informele taalstandaardisering.") uitleggen.
2) Tekst Grondelaers en Van Hout regel 647: verklaar het proces van demoticizering van de standaardtaal in Nederland.
3) Stel, je wordt geïnterviewd over tussentaal. Er wordt je gezegd dat iedereen tussentaal spreekt door de komst van VTM. Wat is jouw mening daartegenover? (stukje over VTM in tekst Van Hoof)
2012 - 2013: Professor Jacques Van Keymeulen
1) Leg de aard van geografische taalverschuiving uit
2) Wat is een variabele?
3) Geef de taallagen van het Gents + voorbeeld
4) Geef de soorten kaarttypes + voor en nadelen
5) Hoe worden woorden geordend in het WVD en wat zijn de voordelen hiervan?
2) Geef de twee belangrijkste verzamelingen op vlak van fonologie
3) Bespreek het Gents dialect en de taallagen die we kunnen onderscheiden
4) Wat waren de wetenschappelijke en de maatschappelijke ontwikkelingen in de 19e eeuw die geholpen hebben bij het uitbouwen van een wetenschappelijke dialectologie
5) Termen: Picardisch, Gillieron, Jo Daan, het 'Nederlands' dialect, Kloekecode, Enquete Willems
6) Hoe worden het VDW en de LDW en BDW gestructureerd?