Onafhankelijk tijdschrift voor en door studenten Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Gent
Onafhankelijk tijdschrift voor en door studenten Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Gent

Roderik Six spreekt over zijn debuutroman Vloed

Roderik Six spreekt over zijn debuutroman Vloed
Door Laurens Deblock op 25 februari 2014
Dilemma interviewde Roderix Six over zijn debuutroman Vloed
Ruwweg een jaar geleden kwam met Vloed van Roderik Six een van de meest merkwaardige debuutromans van 2012 bovendrijven. De post-apocalyptistische parabel kreeg nagenoeg geen slechte recensies, al is het geen literatuur voor iedereen. In een ondergelopen wereld proberen vier studenten hun dagen enigszins aangenaam te slijten. Wat normaal moet heten, verglijdt al vlug in een nevelig steekspel waar vriendschap met het vallen van de regen een steeds holler begrip wordt. Vloed leverde Six veel lof op, alsook de Bronzen Uil, maar wat blijft daar een jaar later nu van over? Op de achtergrond borrelt het vederlichte pianospel van Nils Frahm, en met de sigaret binnen handbereik spreekt de schrijver met Dilemma over escapisme, de aartsengel Michaël en West-Vlaamse missionarissen.
SPOILER ALERT
De auteur en de verteller worden vaak verkeerdelijk geïnterpreteerd als een en dezelfde. In welke mate verschilt Roderik Six van zijn destructieve verteller Victor?
Roderik Six: “Ik wou een universele parabel te schrijven waarin je niets kan herkennen. Wie echter in Leuven gestudeerd heeft herkent waarschijnlijk het studentengebouw Torres. Het is er zo gruwelijk als in het boek beschreven wordt. De architect moet een misantroop zijn geweest. Toen Vloed verscheen kreeg ik een mailtje van een van mijn ex-kotgenoten. Ze zei dat ik altijd al een beetje een aparte Torresiaan was geweest, maar nooit zo erg als mijn hoofdpersonage.
Alhoewel ik een duidelijk onderscheid maak tussen feit en fictie, kan je jezelf de vraag stellen of Victor geen afsplitsing is van mij.”
In welke zin?
Six: “Het wereldbeeld dat tentoongespreid wordt is in zekere zin wel mijn filosofisch wereldbeeld. Het gaat niet zo goed met de mens. We zijn vaak een wolf voor de andere.”
De voorgangers van het dystopische genre, 1984 en Brave New World, hadden vaak een zekere romantische insteek met een personage met wie we onszelf nog enigszins konden identificeren. Vanwaar de keuze om de tragische held volledig te elimineren?
Six: “Omdat ik een kind ben van de jaren 90. Ik ben opgegroeid met Nirvana en al onze rocksterren zaten aan de heroïne. We liepen in het zwart rond en met gescheurde jeansbroek. Veel hoop was er niet. We waren de eerste generatie die het slechter had dan de voorgaande. Voor de eerste keersloeg er iets van crisis toe. De gouden bergen waren plots weggesmolten. En die sfeer, wij waren daar van doordrongen.
Ik wou zo weinig mogelijk hoop in dat boek. De enige held die er in rondloopt is Michaël en die ligt al buiten westen na het eerste hoofdstuk. Dat deed mij deugd. Hij heet dan ook niet zomaar Michaël. De aartsengel heet Michaël, de bewaker van het paradijs, en dan klop je die neer op een dak.”
Protagonist Victor krijgt pas op de laatste regel van het boek een naam. Alsof hij dan pas een soort persoonlijkheid of nieuwe kans krijgt?
Six: “Hij bestaat eigenlijk pas als je hem een naam geeft: Victor, of overwinnaar. Je kan je afvragen in hoeverre hij in de eindscène wel een overwinnaar is. Veel blijft er niet over.”
Hij wordt toch min of meer gered?
Six: “Dat staat volledig open voor interpretatie. Je kan jezelf afvragen: ‘Is dit wel echt of is dit een soort laatste droom? Zit hij nog in die kajak rond te dobberen of is hij al lang gestorven? Is dit het laatste flitsje menselijkheid dat dan nog door zijn brein gaat?’
De optimisten zijn dan overtuigd dat ze gered zijn en hun vrienden weerzien. Neen, volgens mij zijn ze allemaal dood, maar dat staat u vrij om te denken.”
U ziet auteursintentie niet als het hoogste goed om tot een juiste interpretatie te komen van een boek?
Six: “Neen. Ik haat romans die een plot hebben dat op het einde eenduidig is.
Ik wou iets maken dat openstaat, waarin je als lezer zelf kan meedenken. Of je nu vindt dat ze op een eiland stranden en of Nina al dan niet bestaat, dat is me allemaal eender. Als ik dat de wereld instuur is het aan u om daarmee aan de slag te gaan.”
“Ik moet de stiel nog leren. Soms zit ik aan mijn bureau en denk ik: Shit hoe heb ik dat nu weer gedaan?”
Ontsnappen
Kan de hele roman dan niet geïnterpreteerd worden als een soort drugsgeïnduceerde droom?
Six: “De beste recensies of de meest diepgaande stellen zich oprecht de vraag: “Bestaat Nina of is dat niet gewoon een soort afsplitsing van die jongen, een soort anti-geweten die hem dwingt om dingen te doen die hij eigenlijk niet wil.”
Ultra is een drug die splitsing veroorzaakt. Een deurtje naar een ander bewustzijn als het ware. Vanwaar die nood?
Six: “Eigenlijk was die Ultra een verhaaltechnische intentie. Ik wist dat als ik iets post-apocalyptisch ging schrijven dat het heel snel heel grauw wordt. Je hebt niet veel, een kapotte wereld die onder water staat. Dat beperkt je in wat je kan beschrijven. Ultra gaf mij de kans om heel wild en beeldend te gaan schrijven;om er een soort veelkleurig contrast in te steken. Als je dan wakker wordt uit de meest fantastische hallucinaties, komt die harde wereld nog harder aan.”
Heeft ook Roderik Six nood aan een beetje escapisme?
Six: “Natuurlijk. Het kunnen bezig zijn met je fantasie, in het schrijven dus, is zelfs een extreme vorm van escapisme die je jezelf oplegt. Dat is vrijwillig aan je bureau gaan zitten en je afsluiten van de werkelijkheid om een fantasiewereld te creëren. Bezig zijn met taal aan een bureau is niet onmiddellijk vergelijkbaar met dronken zijn of een roes, maar dan ben ik toch niet hier.”
Ziet u uzelf ooit iets anders doen dan schrijven?
Six: “Schrijven is de kern van mijn wezen. Dat en mijn vriendin. Voor veel meer is er niet echt plaats. Mocht ik kunnen leven van mijn boeken alleen, wat quasi onmogelijk is, zou ik dat zeker doen.”
Daar zegt u zoiets, een dayjob is waarschijnlijk een noodzakelijk kwaad?
Six: “Ik vind mijn werk als recensent heel fijn. Ik noem het zelfs nauwelijks werken. Je komt op plekken waar je anders nooit komt. Je ontmoet mensen die anders onbereikbaar waren. Je interviewt je literaire helden. Of ik nu boeken lees voor mijn plezier of er voor betaald wordt en er een mening mag over geven. Wat lijkt jou dan het beste?”
Bekijken de schrijvers die u interviewt nu ook anders nu u zichzelf ook auteur mag noemen?
Six: “Dat helpt soms. Vooral bij internationale schrijvers die je niet kennen. Als die dan opvangen dat jij ook een roman hebt geschreven, vergemakkelijkt dat de zaken.”
Métier
“Ik blijf handgeschreven brieven krijgen van katholieken uit West-Vlaanderen die mij eenheiligschenner vinden”
We zijn nu een jaar na publicatie. Wat is er allemaal veranderd? Wordt u herkend?
Six: “In de literaire kringen weet men wel wie ik ben, maar met de literaire kringen kan je hier de kamer vullen en dat is het dan.”
Is er iets veranderd? Ik ben alvast heel dankbaar, want mijn debuut is mooi opgepikt en besproken. Het heeft prijzen gewonnen en het loopt nog altijd. Het feit dat jullie hier zitten een jaar na datum bewijst dat. De meeste auteurs die met mij zijn gedebuteerd, zijn ondertussen al bezig aan een tweede boek en dat eerste is volledig verdwenen. Ik word nog altijd gevraagd voor festivals, voor lezingen. Het is een klein beetje een jongensdroom die uitkomt.”
Mogen we al iets weten over die tweede roman?
Six: “Ik weet er zelf nog niets van. Ik ben al een veertig à vijftigtal handgeschreven pagina’s ver en ik weet nog totaal niet waar het naartoe gaat.”
Dus u heeft op voorhand geen vast schema voor uw verhaal in gedachten?
Six: “Ik werk nogal organisch. Ik heb een aantal beelden en iets wat ik wil beschrijven in mijn hoofd. En dan wil ik daar zin na zin naartoe werken en ontrafelen waar dat juist over gaat.”
Harry Mulisch is het prototype van iemand die met een schema werkte, een soort blad waarop alle hoofdstukjes netjes stonden uitgelijnd. Hij wist waar hij ging beginnen, waar hij ging eindigen en de rest kleurde hij in. Ik kan zo niet werken.”
Omdat...
Six: “Ik elke keer iets nieuw probeer te doen. Het zou stom zijn om Vloed te herhalen, dus wil ik weer iets anders. Ik wil zelf ontdekken wat ik allemaal kan. Het is tenslotte nog maar mijn tweede roman. Ik moet die stiel nog leren. Soms zit ik aan mijn bureau en denk ik: Shit hoe heb ik dat nu weer gedaan?”
Ilja Pfeiffer staat bekend om een vast werkschema, net als bijvoorbeeld Brusselmans die alleen ‘s nachts schrijft. Doet u daar aan mee?
Six: “Ilja’s schema bestaat uit opstaan, naar het Piazza delle Erbe lopen in Genua, wat vlakbij zijn deur is. Op een terras gaan zitten, prosecco drinken en beginnen te schrijven. Hij blijft dan ook de hele dag door aan een gestaag tempo doordrinken.
Hij is het prototype van de bohemien zolderkamerschrijver die geen geld heeft en als hij geld heeft, dan verbrast hij het toch. Ik heb toch graag wat materialistisch comfort. Daarnaast moet ik natuurlijk ook bijdragen aan het gezinsleven.”
Hebt u een jaar na publicatie zelf al dingen ontdekt die beter kunnen in Vloed?
Six: “Soms blader ik er wel eens in en denk ik: ‘dat is niet slecht gedaan’. Ik heb nog niet ontdekt wat er beter in kon. Dat zou ook vreemd zijn, ik heb dat helemaal losgelaten. Ik zie dat, in zoverre mogelijk, als een soort wildvreemde roman.
Ik werk ook bijzonder traag, zijnde met de hand. Ik schrijf elke zin waarschijnlijk tien à twintig keer tot hij helemaal goed zit. Als ik er dan nog moet aan sleutelen dan is het een teken dat ik er niet genoeg aan gewerkt heb, wat erg teleurstellend zou zijn.”
U vermeldde daarnet dat u uitgenodigd wordt voor lezingen. Wij lazen op de website van Knack een verslag over de debutantennacht in Antwerpen waarin het volgende stond: “De prijs voor ‘Sonoorste voorleesstem’ gaat naar Roderik Six”.
Six: “Ik kan moeilijk vrolijk op een podium gaan staan met mijn teksten. Daarbij heb ik een nogal zware doorrookte stem, ik lees wel graag voor maar ga er nooit een beroep van maken.
Je hebt tegenwoordig dichters die beter zijn op een podium dan op papier. Dat snap ik niet. Wat het publiek wil zien is een tekst die min of meer af is, een proevertje van het verhaal zodat ze daarna kunnen gaan lezen.
Je moet als schrijver altijd wel een beetje commerçant spelen, bijvoorbeeld op de boekenbeurs. Dan komt er iemand vragen: ‘Is jouw boek goed genoeg voor mij?’”
Nog rare dingen meegemaakt?
Six: “Mensen die boeken lezen zijn meestal wel intelligente, welopgevoede mensen. Ik heb nog geen dramatische toestanden meegemaakt. Natuurlijk is er altijd wel eens een iets oudere vrouw die haar hand iets langer op de jouwe laat liggen of een meisje dat in je nek springt.”
Schrijnend
Vloed ontving veel goede recensies, die bepaalde verwachtingen met zich meebrengen. Trekt u zich daariets van aan?
Six: “Ik probeer mij daar zo weinig mogelijk van aan te trekken. Ik had gedacht dat er bij Vloed al kritiek ging komen gezien mijn positie als recensent, omdat ik een gemakkelijke prooi was: ‘Recensent wordt schrijver’, maar dat is niet gebeurd.
Six: “Ik probeer mij daar zo weinig mogelijk van aan te trekken. Ik had gedacht dat er bij Vloed al kritiek ging komen gezien mijn positie als recensent, omdat ik een gemakkelijke prooi was: ‘Recensent wordt schrijver’, maar dat is niet gebeurd.
Een keer aan mijn bureau valt dat allemaal weg. Voor dat wit blad gaan zitten en een eerste zin schrijven, daar zit de stress.
De taal is mijn grootste criticus, de taal en mijn vriendin. Ik heb geen schrik van genadeloze recensenten maar wel van haar. Stel je voor dat je drie jaar aan een roman werkt en dat ze zegt: ‘Waar heb jij je drie jaar je tijd aan verspild?’. Het ergste oordeel dat ik me kan voorstellen.”
Googlet u uzelf wel eens?
Six: “Natuurlijk. Elke schrijver leest recensies, zelfs al zeggen ze dat zich daar niets van aantrekken. Wie zou daar kunnen aan weerstaan?
Het is soms verbijsterend wat er allemaal verschijnt, bijvoorbeeld op obscure scholierenwebsites. Heel leuk om te zien dat er in Noord-Nederland een meisje van 14 jaar mijn boek leest.”
Internet en dan vooral sociale media zijn natuurlijk wel het middel bij uitstek voor narrow-minded mensen om hun mening te spuien. Bent u ooit al in aanraking gekomen met de Pedro Poublons van deze wereld?
Six: “Natuurlijk, er zijn mensen die het troep vonden. Zelfs schaamteloze nihilistische drab.
Ik heb eens een column geschreven in de Knack over Jezus Christus. Dat is ondertussen 8 maanden oud en ik blijf handgeschreven brieven krijgen van katholieken uit West-Vlaanderen die het heiligschennis vinden. Als ik niet opkras dreigen ze hun abonnement op te zeggen.
Het is soms van zo’n grote triestheid dat je niet weet of je er mee moet lachen of niet. Die wereld is zo ver van mij verwijderd. Heb ik nu echt oprecht mensen gekwetst met een heel duidelijk ironisch stukje over Jezus?
Onlangs was er het (brave) hanengevecht tussen Marnix Peters en Christophe van Gerrewey. Hebben literaire polemieken nog een functie?
Six: “Ik vond het alvast verfrissend. Het was lang geleden, ik denk zelfs van Komrij en Brouwers, dat er nog echt en public een steekspel was, voor zover je het zo kan noemen.
De tekst van Christophe was redelijk goed geschreven maar ik snapte niet waarom hij Marnix aanviel. Wat Christophe doet is redelijk filosofisch doorwrocht en wat Marnix doet is totaal verschillend. Het is alsof ik Paris Hilton zou aanvallen. Doe dat tussen pot en pint.”
Over stijl gesproken, de stijl van de taal in Vloed lijkt wel net het essentiële aan te geven, en de versierzucht achterwege te laten.
Six: “Echt? Bij Humo noemden ze me een etaleur. Ik heb leren schrappen maar vond het in Vloed nogal bloemig af en toe. Je hebt heel korte zinnetjes maar ook redelijk doorwrochte constructies met veel bijwoorden. Ik werk graag met restricties. In Vloed was dat de regen telkens anders beschrijven.
Om even een taboevraag boven te halen: welke zijn de invloeden van Roderik Six?
Six: “Dat is moeilijk te achterhalen natuurlijk. Ik probeer zo creatief mogelijk te zijn. Wij hebben een hele rijke taal die veel te weinig wordt benut. Ik ben zowel vergeleken met Bret Easton Ellis als Cormac McCarthy als Yves Petry maar als ik die boeken dan naast elkaar leg zie ik de link niet.”
Apolitiek
Coetzee haalt in zijn Elisabeth Costello het failliet van de menswetenschappen en vooral van de literatuur aan, wat vandaag met de situatie in het Midden-Oosten meer dan relevant is. Welke rol kan literatuur vandaag nog spelen?
Six: “Het helpt de wereld niet vooruit, dat is waar. Je lost met literatuur niets op, armoede of honger. Mensen die lezen zouden empathischer zijn maar ik hou mij daar ver vanaf. Ik ben politiek niet bewust. Mijn PR had voorgesteld dat Kristof Calvo mijn boek zou komen voorstellen maar no way. Dan heb je onmiddellijk een profiel. Dat wou ik ten alle koste vermijden.”
U zou zich nooit als Tom Lanoye bijvoorbeeld, aan politiek wagen?
Six: “Ik zie daar geen heil in. Ik zie altijd de pro’s en de contra’s van iets. Dat maakt me al een heel slecht polemist, omdat je altijd overtuigd moet zijn van je gelijk. De enige keer dat ik me er aan gewaagd heb, is wanneer David Cameron een pornoverbod wou inschakelen. Toen dacht ik, dat is nu toch eens platte censuur en burgerlijk. In Vlaanderen komt het communautaire in bijna elk gesprek naar voor maar dat is zo saai. Wat zou de plek van literatuur daarin moeten zijn?”
Als uitsmijter, hebt u misschien tips voor beginnend talent in de Blandijn die dromen van meer?
Six: “Het laatste wat je moet doen is taal –en letterkunde gaan studeren. Ik heb filosofie gestudeerd omdat ik bang was dat ik overspoeld ging worden met theorieën en technieken die mijn brein helemaal kapot gingen maken. Je ziet alle trucjes van de foor en analyseert ze kapot. Veel lezen is natuurlijk een klassieker, veel oefenen, man dat klinkt zo schools (lacht).
Ik heb er bijna twintig jaar over gedaan om schrijver te worden. Ik wist het op mijn zestiende maar pas twintig jaar later ben ik het. Veel kutjobs, brieven naar uitgevers, romans in de vuilbak gooien. Het is geen lijdensweg maar vergt wel volharding.
Streng zijn voor jezelf, geen schrijfcursussen volgen. Er tegen kunnen dat je werk afgekraakt zal worden en je niet wagen aan de zoveelste kloon van Herman Brusselmans.
Over de auteur