Een grauwe woensdagochtend in februari. Terwijl de meeste studenten verwikkeld zijn in een diepe slaap of in een saaie les, vertoeven uw favoriete scriptoren in het kantoor van Marc Boone: decaan van onze faculteit, ook wel bekend als de professor
van Historische Kritiek. Onder het genot van een kopje koffie vertelt hij
over 200 jaar UGent, het leven als decaan en zijn studententijd.
"De behoefte aan het inzicht dat menswetenschappen kunnen opleveren, is groot. Ik heb de indruk dat het toch wel begint te dagen."
Dilemma: Dag, professor Boone. U bent nu al enkele jaren decaan. Bevalt het u nog altijd?
Ja zeker, nog altijd. Natuurlijk ook omdat ik nu een einddatum zie. Dat zou 30 september 2018 zijn. Ik ben voor vier jaar verkozen en ik heb aangekondigd dat ik niet herverkiesbaar zal zijn. Dat zou boerenbedrog zijn. Er komt namelijk een wijziging in het beleid, in die zin dat de faculteiten een beleidsplan zullen uittekenen voor vier jaar. Bovendien ga ik binnenkort op rust, dus ik kan geen vier jaar meer rondmaken. Ik zou het onaanvaardbaar vinden om een beleidsplan uit te tekenen en halverwege weg te gaan zodat mijn opvolger het mag uitvoeren. Ik zal die persoon natuurlijk wel helpen om erin te komen; dat is altijd al de rol van de prodecanen geweest.
Dilemma: Nu u decaan bent, heeft u waarschijnlijk minder tijd voor onderzoek?
Ja, dat is de grootste frustratie. Ik probeer met mijn vakgebied bezig te blijven: ik begeleid nog altijd een aantal doctoraten en ik geef regelmatig voordrachten en waar vaak publicaties aan gebonden zijn. Écht onderzoek voor een historicus is echter naar het archief gaan en met bronnen werken. Dat lukt mij niet meer. Ik schrijf nog relatief veel, maar vooral syntheses en algemene stukken. Ik ben wel van plan om meer onderzoek te doen zodra ik decaan af ben. Als historicus kan je naar het archief blijven gaan en gewoon verder doen. Ik zie aan mijn echtgenote, die ook een collega is, de enorme bevrijding die het pensioen in ons geval is. Ze fleurt op, want er zijn geen verplichtingen meer, dus ik zie het nogal rooskleurig in.
"Ik ben wel van plan om meer onderzoek te doen zodra ik decaan af ben, dus ik zie het nogal rooskleurig in."
Dilemma: In uw nieuwjaarstoespraak had u het over de tweejarige master. Is er nog hoop?
Tja, optimism is a moral duty. Ik hoop echt dat dit ooit gerealiseerd kan worden, want de absurditeiten nemen maar toe. Neem bijvoorbeeld het debat tussen de universiteiten over de herstructurering van de Specifieke Lerarenopleiding. Men wil richtingen met een eenjarige master een SLO-opleiding van 90 studiepunten geven, tegenover 120 voor die met een tweejarige master. Drie van de vier faculteiten Letteren van Vlaanderen blijven ondertussen pleiten voor 120 studiepunten. Enkel Leuven is verdeeld over de kwestie. Het gevaar is namelijk dat een deel van die punten in de master zou worden ingebouwd, zodat masterstudenten in een stramien moeten stappen dat naar het onderwijs leidt. Dat is een heel concreet, bijna pervers afgeleid probleem van het feit dat wij nog altijd geen tweejarige master hebben. We hebben met de vier decanen van de faculteiten opnieuw een brief geschreven naar de minister, maar daar is nog geen antwoord op gekomen. Het is een complex probleem, maar we proberen er druk op te leggen.
Dilemma: Vindt u dat de regering te weinig appreciatie heeft voor menswetenschappen?
Dat is een oud verhaal. We bestaan, en dat is al zeer veel in de ogen van sommigen. Maar de échte groei zit voornamelijk in de meer utilitaire richtingen. Je ziet al in het middelbaar onderwijs dat mensen daarheen worden gedrongen. Toch vertegenwoordigen wij een enorm volume aan studenten. Ik ben dus niet zo pessimistisch, maar het kan en mag altijd beter.
"Er waren uiteraard ook crisismomenten. Vorig jaar nog de hele zaak rond meldingen van grensoverschrijdend gedrag van een collega. Globaal genomen heeft de instelling toch wel positief gereageerd"
Dilemma: De wereld is in de laatste jaren erg veranderd. Zou u zeggen dat die nieuwe
tendensen het belang van menswetenschappen opnieuw wat onderstrepen?
Juist in die veranderende wereld is er nood aan degelijk onderzoek in de menswetenschappen. Precies vanuit onze disciplines leer je kritisch kijken naar al die zorgwekkende ontwikkelingen; zoals de effecten van populisme, de toestand in de Verenigde Staten met Drumpf en de verkiezingen die in Nederland en Frankrijk voor de deur staan. Maar goed, de wereld heeft nog andere crisissen meegemaakt. We mogen het niet weg relativeren, maar ook niet overdramatiseren. De behoefte aan het inzicht dat menswetenschappen kunnen opleveren, is groot. Alleen is dat nog niet bij iedereen doorgedrongen, zeker niet bij alle politieke verantwoordelijken. Toch heb ik de indruk dat het toch wel begint te dagen.
Dilemma: Op welke verwezenlijking van onze faculteit bent u het meest trots?
Dat zijn verschillende zaken. Er is de inkanteling van de hogeschoolopleiding Vertaler-Tolk (nu Toegepaste Taalkunde, nvdr.) die vrij goed verloopt, denk ik. We hebben ook veel onderzoeksmiddelen kunnen aantrekken en de centralisatie van de faculteitsbibliotheek zit op schema. Als u de vroegere toestand ooit gekend hebt: tientallen onderbezette en slecht beheerde seminariebibliotheekjes waartegen studenten jarenlang – terecht – protesteerden… Dat is nu toch allemaal mooi in zijn plooien aan het vallen. Ook het feit dat wij participeren in het project De Krook en de nieuwe bibliotheek van de stad, waarin ook een onderdeel van onze faculteit komt, is daar een bewijs van. Voor het overige zijn er vooral interne verschuivingen. Een opleiding die jarenlang zorgwekkend was, Afrikanistiek, is nu goed op de rails gezet – niet alleen door mijn verdienste natuurlijk. Hetzelfde hoop ik op gang te kunnen zetten met Arabistiek; ook zo’n terrein waar de maatschappij grote behoefte aan heeft. Al die discussies over extreme islam; daar kan je pas deftig ingrijpen als je mensen hebt die de taal kennen en teksten kunnen lezen, maar ook genoeg historische en actuele kennis hebben. Het is een belangrijke problematiek en alles wijst erop dat het geen eendagsvlieg is. De universiteit heeft de maatschappelijke plicht om daarop in te zetten, net als de plicht om de bestaande richtingen in stand te houden.
Er waren uiteraard ook crisismomenten. Vorig jaar nog de hele zaak rond meldingen van grensoverschrijdend gedrag van een collega. Die zaak loopt nog, maar in het voorjaar zou er toch enige duidelijkheid moeten komen. Daar is ook veel om te doen geweest omdat men dat in de pers vernauwt, bijvoorbeeld met die aanbeveling om geen een-op-eengesprekken meer te houden achter gesloten deuren. Globaal genomen heeft de instelling toch wel positief gereageerd: een aantal commissies besteedt nu meer aandacht aan welzijn op het werk. Het is wel zo dat er veel druk op mensen wordt gelegd, maar de centrale diensten doen bijzonder veel om de zaken zo vlot mogelijk te laten verlopen. Vanuit mijn positie denk ik dan ook dat het vrij goed gaat met onze instelling. Je weet natuurlijk nooit: er is altijd wel iets dat moet worden aangepakt. Het aanpakken van problemen gaat soms ook zeer traag, maar dat is de prijs die we betalen. Dat is het waard om zo’n grote instelling te besturen waar we verschillende faculteiten, opvattingen en culturen proberen te respecteren en terzelfdertijd samen tot iets te komen.
"Midden de jaren 70 waren er in totaal 5.000 à 6.000 studenten. Nu hebben we 45.000 studenten. Er heeft een enorme professionalisering en dito schaalvergroting plaatsgevonden."
Dilemma: Hoe heeft u de faculteit zien evolueren doorheen uw carrière?
Ik ben in de faculteitsraad gekomen als vertegenwoordiger van de assistenten , later ook een paar keer als hoofddocent. Dan werd ik hoogleraar en kreeg ik sowieso een zitje. Ik heb die raad natuurlijk sterk zien veranderen. Vroeger werden daar soms zeer emotionele discours afgestoken door proffen die zich als een soort feodale baron gedroegen in hun eigen vakgroep. Het was traditie dat een aantal hoogleraren rechtstond en een heel discours afstak over hoe slecht het allemaal was, hoe sterk men hen persoonlijk viseerde en dat ze nooit meer zouden komen. Dan gingen ze weg, vaak met slaande deuren, roepend en tierend. En toch waren het net die mensen die op de volgende vergadering er als eerste zaten om andere zaken te bespreken. Dat grote vuur is er nu een beetje uit. De zaken zijn ook allemaal veel complexer geworden. Kijk, straks hebben we faculteitsraad en dit zijn de voorbereidende stukken (wijst naar een enorme stapel documenten). Er staat niet veel op de agenda, dus hopelijk zal het vlug gaan (lacht).
Het is best grappig. Als ik soms wat tijd heb, blader ik in ingebonden faculteitsverslagen uit de jaren 60, 70 of ouder. Het invoeren van assistenten die wetenschappelijk ondersteunend werk doen, is bijvoorbeeld vrij recent. Je leest dan in zo’n verslag dat de decaan ergens begin de jaren 60 zegt: “We hebben een brief gekregen van het rectoraat. We kunnen zoveel assistenten extra aanwerven.” En veel proffen zeggen: “Oei, oei, oei, wat moeten we daar nu mee doen? Bespaar ons dat, nee nee, bedankt.” De dag van vandaag zouden sommigen bij wijze van spreken een moord doen om extra personeel binnen te halen. Dat is dus allemaal grondig veranderd. U moet niet vergeten: toen ik hier studeerde waren er in totaal 5.000 à 6.000 studenten. Het was een relatief stoffige universiteit die voortkabbelde zoals ze al decennialang aan het voortkabbelen was. Nu hebben we 45.000 studenten. Er hebben een enorme professionalisering en dito schaalvergroting plaatsgevonden. Toen had de decaan één medewerker; nu heb ik er alleen al in de centrale diensten een vijftal. Alles is dus veel complexer geworden. Een grote bureaucratische machine die alles beheersbaar moet houden.
"In 1969 waren er veel protesten en is auditorium E nog door de rijkswacht ontruimd. In mijn tijd ebde dat nog wat na."
Dilemma: Heeft u nog een leuke anekdote uit uw studententijd?
In de jaren 70, toen ik studeerde, had de Blandijn de reputatie – terecht – de meest linkse en rebelse faculteit te zijn. In 1969 waren er veel protesten en is auditorium E nog door de rijkswacht ontruimd. In mijn tijd ebde dat nog wat na. Er waren soms heftige confrontaties, bijvoorbeeld over het opvoeren van toneelstukken tegen extreemrechts. Toen ik na mijn studies begon als assistent, kregen we de volgende golf van protest: die tegen de 10.000. De regering had namelijk besloten om het inschrijvingsgeld naar 10.000 Belgische frank op te trekken. Dan zijn hier echt kleine veldslagen geleverd op de Blandijn. Ik herinner me – ik zat toen op de vierde verdieping – dat er traangasgranaten werden binnengeschoten. Er hing dagenlang een enorm vieze geur in de lokalen. Peter Vandermeersch, die nu carrière maakt in de media en de huidige hoofdredacteur van NRC Handelsblad is, is toen ook opgepakt. Zijn vader was rijkswachtscommandant van West-Vlaanderen en moet tegen zijn Gentse collega’s gezegd hebben: “Laat hem maar eens een nachtje in de gevangenis zitten. Het zal hem deugd doen”. Maar dat heeft niet verhinderd dat hij nu een van de spraakmakers in het medialandschap van ons taalgebied is. Vanuit die geest van de Blandijn komen dus wel interessante figuren naar boven.
Een van de zaken die we trouwens gaan doen in het kader van 200 jaar UGent, is een lezingenreeks met oud-studenten die naam gemaakt hebben in de literaire wereld. Het is professor T’Sjoen die dat coördineert. We hebben toch een mooie lijst met namen – als ze allemaal toezeggen, hebben we onder andere Tom Lanoye, Herman Brusselmans, Stefan Hertmans en Miriam Van Hee. We vragen hen om te reflecteren over hoe hun studies aan deze faculteit invloed gehad hebben op hun literaire werk. In de eerste roman van Brusselmans, die hier kort na mij moet gezeten hebben, wordt bijvoorbeeld een professor Engelse Letterkunde vermoord waar nogal veel rond te doen was; heel herkenbaar. Daar zullen dus ook een hoop anekdotes en leuke verhalen naar boven komen.
Dilemma: U bent 2 jaar scriptor geweest bij de Vlaamse Geschiedkundige Kring,
toen de studentenbladen van faculteitskringen nog politiek mochten zijn. Hoe was dat?
Wij kwamen uit een grote ‘revolutie’ en waren duidelijk geëngageerd; dat was allemaal geen probleem. Het milieu was ook vrij homogeen: er waren in de geschiedenis gelukkig één of twee medestudenten die uitgesproken rechtse opvattingen hadden. Dat was handig, want zo hadden we een vijand in eigen midden. Je kon die man dus constant aanvallen en dat gebeurde ook. Dat was natuurlijk vooral studentikoos gedrag, maar er zaten wel sterk politiek geïnspireerde opvattingen achter. Ik herinner mij mijn allereerste betoging op 11 september 1973, omdat dan in Chili de staatsgreep van Pinochet tegen Allende plaatsvond. De bewoners van de Blandijn vonden dat zij ook meteen de straat op moesten om tegen Pinochet te betogen. Ik heb daar ook aan deelgenomen; dat was geestig. Vandaag zou men daar heel anders op reageren. Je krijgt onmiddellijk een hoop artikels en petities in je mailbox. Wij hadden nog het geluk dat een van de beste Belgische journalisten ooit, Maurice De Wilde, toevallig in Santiago was voor een voetbalmatch. Hij heeft daar in het stadium – waar snel politieke opposanten gevangen werden gezet – bijzonder aangrijpende beelden gemaakt. Dus ook al hadden we niet de veelheid aan informatie die we vandaag kennen, toch hadden we een vrij uniek inzicht in de situatie daar.
"Blijf vanuit uw eigen vakgebied zaken naar buiten brengen, in een soort verontwaardiging over wat er in de wereld gaande is."
Dilemma: Was er vroeger ook al luchtige rivaliteit tussen de studentenkringen?
Wij wisten wel dat die andere mensen hier rondliepen, maar rivaliteit… niet echt. De kringen werkten vooral op zichzelf. Er was bijvoorbeeld geen lokaal waar alle kringen samenzaten zoals nu. Wél waren in die tijd de filosofen erg aanwezig en politiek actief, omdat we toen een paar proffen hadden, zoals Jaap Kruithof en Leo Apostel, die geholpen hebben om Vlaanderen op een heel andere manier te laten kijken naar een aantal zaken. In Brugge vond men bijvoorbeeld dat men de ‘nefaste invloed’ van de Gentse filosofen moest inperken, inzake denken over seksualiteit enzovoort. Dat is een van de expliciete motieven geweest waarom Brugge zo sterk heeft aangedrongen om ook in West-Vlaanderen een campus voor menswetenschappen op te richten. Maar goed, uiteindelijk was de secularisering van Vlaanderen onafwendbaar. In die zin was onze faculteit, of toch een paar groepen daarin, nadrukkelijk aanwezig in het politieke maar vooral ook het maatschappelijke debat van Vlaanderen. Zulke figuren zijn er nog altijd – denk aan de lezingen van Johan Braeckman – maar het is allemaal technischer en minder flamboyant geworden.
Dilemma: Bedankt voor dit interview. Wil u nog iets meegeven aan uw studenten?
Ik zou zeggen: doe voort. Blijf vanuit uw eigen vakgebied zaken naar buiten brengen, in een soort verontwaardiging over wat er in de wereld gaande is. De buitenwereld verwacht dat. En voor het overige: participeer massaal aan het beheer van uw instelling. Het bedroeft mij soms dat het zo moeilijk is om genoeg studentenvertegenwoordigers te vinden voor alle raden. Het zijn niet altijd opwindende discussies om naar te luisteren, maar de maatschappelijke betrokkenheid van studenten voor hun eigen instelling zou beter kunnen en mogen zijn. En dan weet ik nog dat het in de Letteren beter is dan in vele andere faculteiten, dat mag ook gezegd worden. Ik zou daarom willen mobiliseren om deel te nemen aan de verkiezing voor rector en vice-rector. Voor het eerst mogen alle studenten stemmen en niet enkel de verkozen studentenvertegenwoordigers, dus dat geeft ons een kans om eens samen na te denken over de toekomst.