Onafhankelijk tijdschrift voor en door studenten Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Gent
Onafhankelijk tijdschrift voor en door studenten Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Gent

Staycationbeslommeringen

Een stukje Dilemma toegewijd aan de Lockdown.
Staycationbeslommeringen
Door Freek Adriaens op 5 oktober 2021
Voor zover ik weet is er op de Blandijn geen reglement dat zegt dat taallectoren, op straffe van uitsluiting uit alle facultaire koffiekamers, een keer per jaar hun vakantie moeten doorbrengen in het land waarvan ze de taal doceren. Anders had Jan van de Panda in de Florbertusstraat de renovatie van de Boekentoren kunnen sponsoren met alles wat hij aan mij aan gemalen bonen had verdiend. Niet dat ik Zweden nooit een ideaal vakantieland gevonden heb. En dat mijn studenten hun tripjes naar Scandinavië steeds vaker zo leken te organiseren dat ze mij ook nog eens tegen het lijf moesten lopen, heeft mij ook zelden gestoord. Hoeveel van die licht onwennige, maar wel grappige conversaties heb ik niet moeten voeren aan de bagageband in Bromma Airport? Zowel bij aankomst, met mijn eerste kanelbulle al in de hand, als bij het boarden voor de terugvlucht. Of op het terras van het Fotografisch Museum in Stockholm: “Hej Freek, dat moet ook weer lukken! Ik wou eerst naar Boedapest, maar ja, daar scheen de zon me te fel”. Of die keer dat we de nachttrein naar Kiruna hadden genomen en daar een auto gehuurd hadden om helemaal naar Lofoten te rijden, een kronkelweg van honderden kilometers gevolgd door bruggen en tunnels van eiland naar eiland. Altijd maar verder westwaarts, westwaarts tot in het dorpje Å, veertien vissershutten op een klifrand en daarachter alleen maar zout water tot aan Newfoundland. “Hej Freek, wel heb je ooit! Ik ben hier aan het kajakken. Als jullie willen, ik heb nog een peddel over”. En dan die oud-studente die als gids in het stadhuis van Stockholm bleek te werken. Ik had mijn volgnummer nog niet getrokken of ik hoorde haar al roepen tegen iemand anders met een badge: “Kijk, die heeft me nog uitspraaklessen gegeven!”, in het Zweeds met mijn tongval, om me daarna toch nog gratis binnen te laten. Ik verzin niets, al is het wel allemaal schandalig lang geleden ondertussen. Italië bleek steeds mooier in de zomer en ik ging wél naar Boedapest. En toen kwam het virus.

Al die onheilstijdingen van Van Ranst en consoorten bespaarden me wel een heleboel klikwerk. Een paar dagen voor de eerste lockdown had ik nog een prachtsite tevoorschijn gegoogeld, met een kaart van heel Zweden met van die interactieve bolletjes erop: duizenden en duizenden bolletjes en elk ervan was een sommarstuga recht uit een tekst in Rivstart A1A2. Gewoon de korte pijn en ergens dat pijltje laten zweven naar een willekeurig bos, klikken en boeken, dacht ik. Maar misschien moest ik toch eerst nog even naar het nieuws kijken. Twee maanden later was ik al blij dat we écht nog eens naar het Gentbos mochten, tien kilometer van onze voordeur, al was het maar om onze kleuter te luchten. Ondertussen deed het Zweedse coronabeleid onze virologen zo hard met het hoofd schudden dat ik zomerhuisjes.se maar uit mijn geschiedenis wiste en een camping zocht in de Ardennen. Het werd La Vallée Merveilleuse. Camping familial in het groen, met een vijver voor de kindjes, in een zeer landelijke omgeving. Het klonk bijna als Småland.

Dus daar reden we dan, op een snikhete dag in augustus, over het zonovergoten en wellicht daarom ook omhoog krullende asfalt van de N5 ten zuiden van Charleroi. Iedereen die op staycation eens de kick wil voelen die je thuis krijgt wanneer je fietsend de Dampoort moet oversteken, in het donker, zonder licht, tijdens wegenwerken, in een hagelbui, kan ik een ritje op de N5 wel aanbevelen. In je hoofd gebeurt er van alles (zoals het zelf moeten bedenken van wegmarkeringen) terwijl er in de middenberm tractoren op grote wielen op je voorrang zitten te azen. Gelukkig stuurde Google Maps ons al na een half uur een boswegje op. Na nog eens een half uur hadden we onze bestemming bereikt. Die moest aan onze linkerkant liggen.

Wel, aan die linkerkant was niets, behalve een gat in het struikgewas. Satellieten in coronatijden, dachten we en reden verder. “Probeer om te draaien” klonk het aan het volgende gat in het struikgewas. Wat we dus deden. Bij het uitstappen begonnen er overal honden te blaffen en achter de haag trof ik een man die gelukkig een boxershort droeg. Of dit La Vallée Merveilleuse was? Mais oui monsieur, alsof ik dat zelf niet zag? Een heel dal vol authentieke, verroeste stacaravans, die visput met zijn overwoekerde oevers en we mochten onze tent opzetten waar we maar wilden! Goed, dacht ik, in Zweden hadden we ook maar in het wild moeten kamperen als ik het verkeerde bolletje had aangeklikt. Toen de laatste haring in de grond zat ging ik op wandel, op zoek naar het sanitair, maar bij volstrekt gebrek daaraan keerde ik op mijn stappen terug. Eén van die stappen joeg een in elkaar geschrompelde poedel de stuipen op het lijf. Een stacaravanbewoonster kwam aangelopen, zag de totale verbijstering op mijn gezicht en kon het wild tekeergaande keffertje net op tijd wegmoffelen onder de bodem van haar tweede verblijf. Op mijn zelden zo welgemeende woorden van dank antwoordde ze met een weinig geruststellend “Il n’est pas à moi”. En omdat ze me luidop, in lichte paniek, hoorde denken van wie het beest dan wel kon zijn, maakte ze een weids gebaar waarbij haar armen de hele fusiegemeente Viroinval leken te bestrijken.

De volgende drie dagen deden we wat we in Zweden anders ook zouden gedaan hebben. Wandelen in het groen, toeristische toppers afvinken van de lijstjes in ons hoofd, muggen van ons afslaan en bedacht zijn op tekenbeten. Zelfs het dorpsmuseum van het onooglijke Treignes liepen we binnen, wat ons weer een moment te veel in La Vallée Merveilleuse bespaarde. Daar besloot onze bijna driejarige zijn vingers tussen de deur van het toilet te klemmen. De vriendelijke jongedame aan de ticketbalie gaf ons wat zalf en een verband, maar het gekrijs in onze oren werd er niet minder op. De dokter van Treignes bleek gelukkig vlak naast het museum te wonen, maar echt aan hem uitleggen wat er gebeurd was kon ik niet; net zo min als hij wist wat te doen met die vermaledijde vinger. In de consultatiekamer kreeg mijn vriendin het zo benauwd van de hitte en het niet aflatende gekrijs dat ik aan de dokter moest uitleggen dat ze ging flauwvallen, waarbij ik zowaar bijna het juiste werkwoord wist te gebruiken. Bijna dus - pas thuis zag ik in mijn Van Dale dat het Frans voor van zijn stokje gaan op een lettertje na hetzelfde klinkt als openbloeien. Vandaar de vreemde glans die de dokter in zijn ogen kreeg net voor hij besliste ons naar de spoed in Chimay te sturen.

Dat was ons wellicht niet overkomen in Zweden: een verder lege wachtkamer moeten delen met een man wiens vrouw net in een lage tomatenkas was gestapt en die er heilig van overtuigd was dat de Chinezen het virus via Ali Baba de wereld in hadden gestuurd. Wat later kwam zijn vrouw trots haar achttien hechtingen tonen en kon de radioloog ons vertellen dat de vinger van onze kleuter alleen maar wat gekneusd was. We reden terug naar Treignes, zwaaiden met onze tickets naar de jongedame met de zalf en bezochten de rest van haar museum, dat heen en terug wel een uur van de spoeddienst in Chimay verwijderd lag en waarvan de enige zaal bijna helemaal leeggehaald was in verband met renovatiewerken. De jongedame die ons daar op had kunnen wijzen, liet ons heel lief weten dat ze nog zalf had.

Twee nachten verbleven we in La Vallée Merveilleuse en toen hielden we het voor bekeken. De Ardennen verrasten ons in de tussentijd nog wel aangenaam, onder andere met Gallo-Romeinse ruïnes heel diep verstopt in een bos dat verder zo Zweeds leek dat ik zowaar even dacht: eigenlijk is het niet zo heel erg jammer dat we onze trip noordwaarts nog met een jaartje hebben uitgesteld. Dit echter luttel vermoedend dat we in de zomer van 2021 niet veel verder zouden geraken dan een camping op een paar uur van Parijs, gewapend tegen de Deltavariant met pass sanitaires en levend van opklaring tot opklaring. Ik mag me wellicht gelukkig prijzen dat het op de Blandijn echt nog wel meevalt qua absurde reglementen voor taallectoren.
Freek Adriaens
Over de auteur