Ook in turbulente tijden ben ik een verwoed literatuurliefhebber. Daar verandert corona voorlopig niets aan, en ik hoop voor iedere Dilemmalezer hetzelfde. Omdat geen enkele tijd ons kon voorbereiden op datgene waarin we tegen wil en dank beland zijn, stel ik graag twee romans aan jullie voor. Ze hebben elk de kwade dagen waarin ze zijn ontstaan in al hun tijdloosheid overleefd. Het zal jullie allicht opvallen dat het geen Zweedse romans zijn, maar ik verklaar me nader hieronder.
1. Dino Buzzati (1906-1972): De Tartaarse woestijn
Toen ik eerstejaarsstudent was, had Bart Keunen nog lang haar. Hij zat vanuit zijn rokerige werkkamertje op de zolder van de Rozier te azen op de plek van zijn voorganger: professor doktor Raymond Vervliet. Vervliet was het die mij de Italiaan Buzzati leerde kennen. Dat ging zo: achterin de syllabus van zijn vak, Inleiding tot de voornaamste moderne literaturen, zat een verplichte boekenlijst; zeven werken van auteurs uit een taalgebied dat niet aansloot bij onze studiekeuze. Toegegeven, ik pikte Shakespeares Hamlet uit omdat het zich afspeelde in een slot met zicht op Zweden, en Heijermans, want die kwam toch - een beetje - uit het Noorden.
Vervliet deed zijn best, maar wij waren jong - of zoiets. “Verruim uw horizon” hoor ik hem nog roepen. Het weergalmde vaak tot op de achterste rijen van auditorium E, waar meestal de grootste slachtoffers vielen van zijn lik-op-stukbeleid tegen stoorzenders in gekke kleren. “Mejuffrouw in dat purperen bolletjesshirt, komt u maar helemaal naar beneden om uw studentenkaart te tonen. Wat zei ik? O ja, verruim uw horizon!” Hij joeg onze gedachten regelrecht de mijn van Zola in, zwaaiend met de studentenkaart waarvan de eigenares allang onder een bankje was gekropen. “Draaf samen met de Tartaarse horden de steppe over!” voegde hij er nog aan toe, waarna hij zich gewonnen gaf aan het tumult: wij hadden honger en de rijen aan De Brug waren toen ook al heel lang. De geconfisqueerde studentenkaart hield hij nog omhoog als een trofee. Zijn poging om het ding terug te geven liep uit op een vertwijfeld , slecht gesynchroniseerd gezwaai met beide armen. Mejuffrouw in het bolletjestruitje was immers allang naar huis gaan bellen vanuit een van de telefooncellen die toen nog tegenover de Sint-Pieterskerk stonden. Nee, en rechten ga ik ook niet doen, lieve ouders, want les in grote groepen, dat ligt me toch niet.
Tartaren op de steppen, dat klonk wat als Lappen in hun tent. Nog geen tweeëntwintig academiejaren later haalde ik Buzzati uit het magazijn van de Krook. Een werk uit 1940, zo bleek, en de vertaler van het exemplaar dat mij werd opgediept, was hoogstwaarschijnlijk ook allang iets anders gaan doen. Dat was vooral te oordelen aan het soort Nederlands waarin hij het ongetwijfeld sprankelende Italiaans van Buzatti tot mootjes had gehakt. Over nomaden en de kuddes wollige moeflons die ik er al bij had gefantaseerd, bleek de roman ook niet te gaan. Integendeel, Tartaren (niet te verwarren met de wel degelijk echt bestaande Tataren uit het zuiden van Rusland) kwamen er helemaal niet in voor. Het hoofdpersonage is een brave soldaat die we leren kennen op een punt waar hij in de richting van een fort galoppeert. Hier zal hij voor een poosje een totaal nutteloze functie als grenswachter vervullen. Dat van dat poosje zet de verteller natuurlijk veel te dik in de verf om ons, oud-studenten van Vervliet of Keunen, nog op het verkeerde been te kunnen zetten.
Daarvoor hebben we de trappen van de Blandijn iets te veel bestegen op weg naar seminaries over de trucjes van het schrijversvak. En daarmee heb ik de roman eigenlijk meteen ook samengevat: soldaat Drogo wacht de rest van zijn dagen op iets wat nooit gaat komen. Hij verdoet zijn tijd met het uitvoeren van zinloze manoeuvres en het speuren naar een einder waarachter de vijand jaren geleden al in slaap gesukkeld lijkt. Misschien geef ik het hier wat te vereenvoudigd weer, maar dan daag ik de lezer van Dilemma uit om een samenvatting van de roman te vinden die meer om het lijf heeft. En net daarin schuilt het geniale in dit werk. Er zijn geen helden, geen dei ex machina die de boel doen ontploffen. Nee, er wordt alleen veel afgewacht, gesakkerd, gevloekt en geschermutseld in de hoop dat er ooit echt iets zal gebeuren. Buzatti heeft het zichzelf en zijn personages niet gemakkelijk gemaakt. Uiteindelijk moet er een grote verrekijker aan te pas komen om toch iets van handeling tot bij de lezer te brengen. Die lezer lijkt dan wel allang zo opgeslorpt door het weergaloos geschetste, surrealistische gebrek aan andere omstandigheden dat hij anders wel vanzelf achter die vermaledijde horizon was gesprongen.
Je zou de roman op veel manieren kunnen interpreteren. Misschien gaat het verhaal over ons als mens. We proberen de de dagen structuur te geven met bezigheden die alleen maar zinvol lijken omdat ze doen verlangen naar iets dat ons op het einde van de rit duidelijk moet maken dat we de hele tijd op het juiste spoor zaten. Misschien gaat het over de oorlogsdreiging die Buzatti al moet hebben gevoeld toen hij dit werk aan het schrijven was. Twee keer misschien, dat moet volstaan om de lezer aan te sporen om deze grandioze allegorie zelf te lijf te gaan. Ik twijfel er niet aan dat corona en het bijhorende thuiszitten wel wat stof kunnen aanreiken voor hoogst originele, eigentijdse analyses die zelfs Vervliet, in mijn gedachten nog steeds zwaaiend met die studentenkaart, het nakijken zouden kunnen geven.
2. Die Blendung – Elias Canetti (1905-1994)
Ook dit werk dateert uit een tijd waarin de wereld aan het kantelen was. Die Blendung, in het Nederlands vertaald als Het martyrium, kwam uit in 1935. Canetti was een Joodse schrijver, geboren in Bulgarije maar opgegroeid in Wenen en Zwitserland. Hij kreeg overigens ook de Nobelprijs voor literatuur in 1981. Deze auteur is misschien meer bekend geworden door zijn meeslepende autobiografie Die gerette Zunge of door zijn verschillende essays dan met zijn fictie. Kwatongen beweren dat zijn werken bij ons alleen nog maar ontleend worden door personeel van de afdeling Duitse letterkunde. Maar aangezien die afdeling in onze opleidingsevaluaties minstens één keer de faculteit Duitse letterkunde werd genoemd, is er wellicht nog hoop voor deze onder het stof geraakte literatoren als Canetti.
Die Blendung gaat over een filoloog met te veel boeken. Hij heet Kien en is sinoloog. Hij trouwt met zijn huishoudster omdat hij in haar een boekenliefhebster ziet. Hij lijkt zich echter schromelijk te vergissen en wordt door haar het huis uit gejaagd. Hij sluit vriendschap met een dwerg die van zichzelf vindt dat hij schaakkampioen moet worden (maar die vooral uit is op het geld van de professor) en hij maakt kennis met een heleboel mensen die Kien kaal willen plukken. Dat lukt niet helemaal, maar daarmee is Kien nog altijd geen stap verder verwijderd van zijn eigen ondergang.
Het intrigerende aan Die Blendung is dat ieder personage in het boek volslagen krankzinnig aanvoelt, terwijl het verhaal zelf nergens ongecontroleerd uitwaaiert. De waan die de karakters typeert wordt namelijk zo sec weergegeven dat hun weinig steekhoudende dialogen en gedachtesprongen zo hun eigen samenhang krijgen. Het voelt alsof je honderden bladzijden een paar beschonken tooghangers aan het afluisteren bent en stellig hoopt dat ze nog lang zullen blijven drinken. De enige figuur in de roman die ze nog op een rij heeft, is de broer van Kien, een psychiater. Hij blijft echter - gelukkig maar – opvallend lang op de achtergrond.
De ene lezer zal vinden dat de hypergeconcentreerde manier waarop de verteller verslag uitbrengt van de denkbeelden hoofdzakelijk langdradig proza oplevert; de andere zal er bedwelmd door raken. Ik was een van die andere lezers, al las ik het boek dan wel in omstandigheden die zich leenden tot bedwelming. Zo wilden we een paar zomers geleden graag naar Sicilië. Aangezien we wel wisten hoe warm het daar kon worden in augustus, kozen we uiteindelijk voor een verblijf in de meest schaduwrijke hoek van Italië, het beboste en heuvelachtige Umbrië. Driewerf helaas, die zomer stond de wind verkeerd en werd de hitte van de Sahara in een wijde boog om de Etna heen geblazen, rechtstreeks tot in de woonkamer-annex-keuken van ons flatje met uitzicht op Assisi. Airco hadden we niet; er was alleen een ventilator aan het plafond die ik maar aan de praat kon krijgen als ik op een stoel klom die ik eerst op een tafel had gezet (een truc die ik gelukkig al had kunnen inoefenen met menig beamer in de Blandijn). Verder bood het balkon slechts plaats aan de helft van de poten van diezelfde stoel. De tuin was overigens een bijeengeharkt vlekje kiezels en de wifi werkte op zijn Italiaans, dus veel meer dan roerloos zitten lezen konden we niet doen als we ’s avonds thuis wilden blijven. De hitte kroop tot in mijn hersenen en bij elke bladzijde Canetti die ik omsloeg droop het zweet tot op mijn enkels. Toen ik het eenmaal uithad, bleef ik zitten met het frustrerende voorgevoel dat niets van het leesvoer dat ik had meegenomen mij die reis even hard zou kunnen raken.
Een paar maanden later werd onze zoon geboren en na wat aandringen - van mijn kant - noemden we hem Elias. Dat aandringen was wellicht nog meer nodig geweest als ik toen zelf meer had geweten – en had moeten verzwijgen – over de persoonlijkheid van Canetti. Ik dacht - in de eerste plaats - een originele naam gekozen te hebben, maar ondertussen zou ik het aantal Eliassen van wie minstens één ouder tewerkgesteld is op de Blandijn (de afdeling Duitse letterkunde incluis, selbstverständlich!), allang niet meer de papfles willen geven, of toch zeker ’s nachts niet. Nu ja, nog meer hoop voor de vergeten zuurpruimen onder de Nobelprijswinnaars, me dunkt.
Freek Adriaens